Viejo porton

Huilende winden, stemmen van de vlakten, gekwelde gebeden, dolende vogels, wat een lente met een vurige zon die de liefde verschroeide.

Een tangowals, dat is dit lied met de titel Viejo porton (“Oude poort”). In de tekst hangt de tekstdichter zijn nederige strofen aan de dakrand van een oude poort. Het lied dat uit zijn pen komt is een lied van verlangen, een gekweld liefdesverdrietlied. In de tekststrofen speelt de natuur een grote rol: winden huilen, vogels dolen, een vurige lentezon verschroeit de liefde. De liefde van de tekstdichter was sterk als een johannesbroodboom, maar de tijd wist deze liefdesboom om te hakken. In het tweede couplet fluisteren de lange manen van de treurwilg, de wind en de vogels: “Ik hou van je”. De rode bloemen van de kapokboom, natgekust door de dauw, ziijn een beetje verdrietig. Inhoudelijk zal dit een liefdesverdriet zijn, maar de prachtige taal is die van de liefde.

José Arbey, Viejo Portón, 2020

Viejo portón

Sangraba en la noche, su canto de angustia,
Tus labios temblaban de intensa emoción,
Estrofas dolientes, humildes y mustias
Colgó del alero del viejo portón.
En sombras envueltos, sin más compañía,
Que el dulce recuerdo de un hondo querer,
Así su guitarra, profunda gemía
Vibraban sus cuerdas, como una mujer.

Suplico del viento, voces de los llanos,
rezos angustiosos, quejas de dolor.
Pájaros errantes que una primavera
con un sol de fuego chamuscó el amor.
Fuerte fue el cariño como un algarrobo—
un hachazo del tiempo fácil lo partió.
Y hoy en el silencio largo de su ausencia
llora una guitarra junto a su cantor.

¡Te quiero!, susurran, a orillas del río
Las largas melenas, del sauce llorón,
Florecen los ceibos que moja el rocío
Tristón en su rojo, como un corazón.
Las aves y el viento musitan: ¡Te quiero!
Te dicen cantares con santo fervor,
Mas yo en mi silencio, paciente te espero
Y rondo en tu vida como un girasol.

Viejo portón  (Oude poort)

Zijn angstig lied bloedde in de nacht,
je lippen trilden van intense opwinding,
treurige, nederige en verdorde strofen
hing hij aan de dakrand van de oude poort.
In schaduwen gewikkeld, zonder ander gezelschap dan de zoete herinnering aan een diepe liefde, beluister het diepe gekreun van zijn gitaar, haar snaren trillend als een vrouw.

Huilende winden, stemmen van de vlakten,
gekwelde gebeden, pijnklachten,
dolende vogels, wat een lente
met een vurige zon die de liefde verschroeide.
De liefde was sterk als een johannesbrood-boom— maar brak eenvoudig door de bijlslag van de tijd. En nu, in de lange stilte van haar afwezigheid, huilt een gitaar naast zijn zanger.

Ik hou van je!, fluisteren de lange manen
van de treurwilg naar de rivieroevers,
natgekust door de dauw bloeien de kapokbomen,
een beetje verdrietig in hun rood, als een hart.
De vogels en de wind murmelen: ik hou van je!
met heilige vurigheid vertellen ze je liedjes,
maar ik in mijn stilte wacht geduldig op je
en als een zonnebloem waak ik over je leven.

Bronnen
https://poesiadegotan.com/2009/06/03/viejo-porton-1938/
https://www.el-recodo.com/music?id=103

Nummer 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *