De wereld is een absurde wond, alles is zo vergeefs, het is één bezopen bende, niets meer.
La ultima curda, dat is de laatste roes, de finale dronkenschap. Dit lied is de klaagzang van een man die gewond is door het leven. De tekstzanger gaat met de bandoneon in gesprek over de door hem gezochte bedwelming van de alcohol: “het trage gekreun van de bandeon druppelt tranen van herinnering en bitterheid” en op zijn beurt “pijnigt de zanger de bandoneon met zijn in wijn gedenkte klaagzang”. De oorzaak van dit alles is, uiteraard, de liefde: “een oude liefde die siddert”. Maar wat een taal, wat een woorden. Alleen al in het eerste couplet komen voor: een kwaadaardige vloek, een gewond hart, een tranenvloed van rum, een onderwereld met een bodem van opstandige modder. Een diepmenselijke tekst om van te smullen.
In 1956, op een hete nacht, slechts gekoeld door het ijs van de whisky, bevonden orkestleider Anibal Troilo en zanger Edmundo Rivero zich in Troilo’s appartement op de tweede verdieping van Calle Paraná tegenover het Chantecler-cabaret. Daar begonnen ze met het instuderen van Troilo’s compositie La última curda, repeterend en aanpassend, eerst neuriënd en daarna met de bandoneon. Ze werkten enige uren geconcentreerd aan het nummer, zich niet bewust van de wereld om hen heen. Tegen het ochtendgloren, toen het publiek het Chantecler verliet, was de tango klaar en begaven Troilo en Rivero zich naar het balkon waarvan het raam openstond en zagen ze dat een belangstellende menigte zich op het trottoir onder hen had verzameld en het verkeer onderbrak. Toen voerden Troilo en Rivero deze tango voor het eerst in het openbaar uit, op het balkon, enkel met stem en bandoneon. Bron: https://es.wikipedia.org/wiki/La_%C3%BAltima_curda
Volledige vertaling